Winterland PLOEGEN
Het "op winterland leggen" of "omhoog rijden" gebeurde vanaf oktober, zo snel mogelijk nadat een perceel was geoogst. De grond mocht dan niet te nat liggen of bevroren zijn. Indien mogelijk gebeurde dit gedurende gans de winter, zelfs tot in maart en april (bij voorbeeld bij afgeoogste preipercelen).
Winterland rijden werd vooral gedaan voor een goede waterafvoer, maar ook voor het afdekken van stalmest en onkruid. Het gebeurde op volgende wijze:
1. De hoogte van de gewenten van het zomerland verminderde in de loop van het jaar (het "seizoen").
Op het ogenblik dat de tuinder winterland ging rijden was het hoogteverschil tussen de voor en de top van het gewent zeer klein. Bij selderland was er haast geen niveauverschil meer. Het "land" werd eerst bemest met gemiddeld 700 à 800 kg stalmest per are.
​​
​
​
​
​
​
​​
​​​
2. Bij het "land omhoog rijden" werd het oorspronkelijke gewent met onkruid en mest volledig bedekt met verse grond van dichtbij de voor. Er was één omgang per gewent. Daarbij werd diep geploegd om veel grond naar omhoog te brengen. De grond moest "schieten", dit is boven op het gewent terecht komen. Daarom werd met de haak de vallende snede opengeduwd: dit deed men door hoog te haken in het plaatje met haakopeningen van de ploeg en door de ganse stok drukkend over de grond te strijken.
3. Vervolgens werden de voren uitgereden om een diepe voor te maken en de zijkant van het gewent op te zetten. De dam die zo ontstond werd niet in het midden gekloven. Tijdens de eerste snede werd de bovenkant van de dam naar links op de zijkant van het gewent gelegd. Bij de tweede snede liep de ploegzool in het spoor van de eerste snede waardoor de voor nog dieper werd. In beide gevallen, maar vooral voor de tweede snede werd zo laag mogelijk in de ploeg gehaakt. De haakstok kwam daardoor schuiner omhoog en drukte de grond tegen de zijkant van het gewent.
De diepe voren van het winterland moesten aansluiten op de nog diepere dwarsvoor, "kant voor","kantsnee", "veudelvoor", "de veudel" of"veuttel" (mogelijk afkomstig van voordeel, voorste deel) die voor de verdere waterafvoer zorgde. Wanneer een perceel in winterland geploegd was werd één keer zeer diep door de kantvoor, met de ploegzool tegen de graskant, geploegd. Zo werd de aangeslibde grond uit de kantvoor omhoog geworpen op de koppen van de gewenten en in de pas geploegde voren. Daarna werden de voren met de schietschup of troffel opnieuw open gemaakt. Het winterland lag klaar.​​
Bron: E. Van Leuven, Oude tuinbouwvoorwerpen uit de Mechelse Groentestreek 1900-1970, Sint-Katelijne-Waver, 1995, p. 17-18.​​​​​​